Terug..


DE BONNEN, GEOLOGISCH GEZIEN

Het gebied waar thans de Bonnen toe behoort maakte tijdens een groot gedeelte van het 
Holoceen deel uit van het lagunair-estuariene landschap van West-Nederland. Dit landschap 
ontwikkelde zich deels achter de strandwallen, deels in het mondingsgebied van de Rijn-
Maas. Mondingsgebieden zijn in het algemeen gevoelig voor relatieve zeespiegelbewegingen 
en dientengevolge worden in de randgebieden van het Rijn-Maas estuarium vrijwel alle trans-
 en regressiefasen aangetroffen van de Calais- en Duinkerke cycli, welke weer in verband 
staan met een reeks fluctuaties in de relatieve zeespiegelrijzing.
Op de geologische kaart is evenals op de reeds eerder uitgebrachte kaarten van het westelijk 
zeekleigebied het profieltype systeem toegepast. Dit betekent dat de kleur op de kaart niet 
representatief is voor de bovenste laag, maar een bepaalde opeenvolging van lagen 
karakteriseert. 
De afzettingen van Duinkerke en de afzettingen van Calais  vormen de mariene elementen en 
geven de transgressieve tendens in de ontwikkeling aan. Het Hollandveen is kenmerkend voor 
de regressieve periode. 
In het lagunair-estuarien gebied herkennen we de kreek- en geulafzettingen aan de code "D".
 Het recente Rijn-Maas estuarium, waartoe ook de Bonnen behoort, komt vooral tot uiting 
door code D0.3b.
Gedurende het subboreaal vond in het gehele gebied achter de strandwallen op grote schaal 
veengroei plaats; de belangrijkste ontwikkeling van het Hollandveen in dit gebied. We treffen 
dit echter niet aan in de ondergrond van de Bonnen; hier heeft altijd de rivier gestroomd. Deze 
veenvorming in het mondingsgebied werd ongeveer 1600 v. Chr. Onderbroken als gevolg van 
het opnieuw opdringen van de zee. Tijdens deze transgressie, de Duinkerke 0-fase, werd een 
deel van het strandwallencomplex vernield waarbij een breed estuarium ontstond. Vanuit het 
estuarium werd t.g.v. terugschrijdende erosie een sterk vertakt geulcomplex in het lagunair-
estariene landschap gevormd. Bij de aanvang van de Duinkerke IIIa-transgressiefase werd een 
reeds gevormde haak van platafzettingen aangetast en ten zuiden van Monster doorbroken. De 
tegenwoordige kreken Booma-wetering, de Grote- en Kleine Gantel maken deel uit van het 
hierdoor ontstane geulensysteem. De afzettingen van deze transgressiefase zijn als dek over 
een groot deel van het Westland afgezet. Door het nieuwe patroon van eb- en vloedstromen in 
het estuarium ontstond er een langwerpige zandplaat ten zuiden van Monster. Tijdens de 
Duinkerke IIIb-fase na 1200 ontstond op Voorne-Putten een omvangrijk geulencomplex, 
terwijl deze in het Westland allen voor de Bonnen en omgeving van betekenis was. 
Gedurende deze transgressiefase ontstond er een reeks plaatafzettingen in het Maasestuarium 
die bijna het volledig verlanden (Rozenburg!) van het mondingsgebied ten gevolge hadden. 
Op deze plaatafzettingen werden evenals op de oudere plaatafzettingen duinen gevormd: de 
zogeheten haakwallen. Deze duinen zijn grotendeels t.b.v. de tuinbouw afgegraven, alleen de 
Staalduinen hebben hun natuurlijke staat behouden. In de laagtes tussen de hakwallen (de 
Bonnen!) werd een dunne laag klei op geulzand afgezet. 
Geologie 1 Geologie 2
Geologie 1 Geologie 2

Voor het ontstaan van haakwallen kunnen enkele globale dateringen worden gegeven. Uit een 
oorkonde van 1200 blijkt dat gravin Sophia, die in 1176 overleed, bezit in 's-Gravenzande 
schonk aan de abdij van Rijnsburg. Het "breeje durp" bestond dus al in 1176. Aangezien de 
doorbraak van de zandrug tussen monster en naaldwijk niet denkbaar is in een tijd dat 's-
Gravenzande al bestond, moet de haakwal na de doorbraak en voor de schenking zijn 
ontstaan, dat wil zeggen in het tweede of derde kwart van de twaalfde eeuw. De volgende 
haakwal is jonger dan de bedijking van het Hondertland kort voor 1242. Een deel van het 
gebied achter deze haakwal, het Noordland, is later weer overstroomd tijdens een inbraak; het 
werd pas in 1322 definitief binnengedijkt. Het Nieuwland, dat ligt binnen de haakwal waarop 
de Staalduinen werden gevormd, werd kort voor 1421 ingedijkt. Dit gebied bestond toen in 
onbedijkte toestand al ruim een halve eeuw; reeds in 1367 wordt het vermeld. De haakwal ten 
oosten van Hoek van Holland is nog niet aangegeven op de provinciale kaart van van 
Deventer van ca. 1542, maar komt als "De Haeck" voor op de kaart van Delfland van Floris 
Balthasars van 1611. Tussen deze twee haakwallen ligt de Bonnen.
Tijdens de genese van het haakwalgebied trad er langs de Noordzeekust op grote schaal erosie 
op. Het punt waar erosie van duinen en haakwallen plaats maakte voor aangroei van de op dat 
ogenblik in aanbouw zijnde haakwal bewoog naarmate het estuarium dichtgroeide steeds 
verder naar het zuiden. Een zeer belangrijke factor voor de vorming van haakwallen is de 
beschikbaarheid van zand. Aangezien de zandaanvoer van de rivieren zo ver stroomafwaarts 
te verwaarlozen valt, moet dit zand afkomstig zijn uit zee. Opmerkelijk is dat in de tijd dat de 
groei van het haakwallencomplex goed op gang kwam, ook de vorming van de Jonge Duinen 
begon. Een verklaring voor de beschikbaarheid van zand moet enerzijds gezocht worden in de 
het steiler worden van het kustprofiel en anderzijds in de verandering van de kustlijn. De ten 
noorden van de riviermonden liggende uitstulpingen, die deel uitmaakten van de Oude 
Duinen, verdwenen, zodat er een kustboog ontstond. Hierdoor kwam eveneens veel zand 
beschikbaar. Grote erosie trad vooral op tijdens stormvloeden. Juist in de twaalfde eeuw 
beginnen historische bronnen over ernstige stormvloeden te spreken. Daardoor is het 
aannemelijk dat het uitdiepen van het kustprofiel, de vorming van een kustboog, de vorming 
van de Jonge Duinen en de groei van de haakwallen direct verband houden met een toename 
van de intensiteit en de frequentie van stormvloeden. 
Op de profielkaart zien we dat de Duinkerke IIIb-afzettingen vanaf het huidige Brielse Meer 
tot het midden van Calandkanaal en Nieuwe Waterweg afloopt naar uiteindelijk ongeveer 15 
meter dik om dan naar het noorden toe ter hoogte van de huidige Maasdijk weer op te lopen. 
Ten noorden van de maasdijk hebben deze afzettingen niet of nauwelijks plaats gevonden, 
terwijl op Voorne-Putten er wel sprake is van een afzetting van 1 tot 2 meter dik. Overigens is 
deze lijn op de geologische kaart aangegeven als lijn B en deze loopt dus iets ten oosten van 
de boerderij van Leen Vreugdenhil door de Bonnen heen.
Onder de Bonnen bevindt zich ook nog een Duinkerke IIIa-afzetting. Deze bestaat 
voornamelijk, evenals de Duinkerke IIIb-afzetting, uit fijn zand. Op ongeveer 15 meter diepte 
treft men een Calais II-afzetting aan van ongeveer 5 meter dik. Deze vond plaats tussen 
ongeveer 3300 en 4300 voor de jaartelling begon. Vervolgens is er een (grove) zandformatie 
van Kreftenheye die is afgedekt door een dunne laag leem. Deze is zelfs in het Onder-
Pleistoceen gevormd.  
Ofschoon de bodem van de Bonnen gerelateerd aan de omgeving altijd als "zware klei" wordt 
betiteld, overstijgt het lutumgehalte niet de vijftig die noodzakelijk is om als zodanig 
gedefinieerd te kunnen worden. De grondmonsters (zie perceelkaart Vreugdenhil) laten dan 
ook zien dat de bovengrond van de Bonnen bestaat uit "matig", "lichte" en "matig zware" klei 
op een ondergrond van zand. Doordat het kleidek dunner is dan 80 cm. spreekt men dus in de 
bodemkunde over "plaatgronden". 

Bron:  Blad Rotterdam West (37W) door C.J. van Staalduinen. Rijks Geologische Dienst,   
           Haarlem, 1979   

Terug..